Socrates

Socrates (470 - 399 voor Christus) was de eerste van de drie invloedrijkste filosofen (naast Plato en Aristoteles) uit de Griekse oudheid. Hij leefde van 470-399 voor Christus. Hij was de eerste die het handelen van de mens centraal stelde in zijn wereldbeschouwing vanuit de vraag: hoe moeten wij zo verantwoord mogelijk leven? Van Socrates zijn in het geheel geen geschriften bewaard gebleven. Voor een beeld van zijn werk moet men afgaan op wat anderen daarover hebben gezegd, zoals Plato in zijn dialogen Apologie en Symposium en in geschriften van Xenophon. De Griekse blijspeldichter Aristophanes verwerkte in zijn werk venijnige kritiek op Socrates' filosofie (deze geeft, hoewel zwaar gekarikaturiseerd, een idee van hoe Socrates bij de gewone man in de straat overkwam, maar hoeft weliswaar niet als deugdelijk referentiepunt genomen te worden als het op de waarde van zijn filosofie zelf aankomt).

 

Socrates was een echte communiceerder. Hij toetste zijn denkbeelden voortdurend in zgn. 'dialectische' of socratische gesprekken met allerlei mensen, en perste als het ware hun kennis uit hen, om die vervolgens op waarheids- en houdbaarheidsgehalte te onderzoeken en zo nodig te verwerpen (en dit gebeurde maar al te vaak! Men noemde deze verwerping aporia, van het Griekse aporein: zich geen uitweg meer weten). Niet iedereen kon deze methode van onderzoek (elenchus) waarderen en hij had dan ook vele tegenstanders. Onderwerpen voor deze dialogen waren meestal deugden als rechtvaardigheid, zelfbeheersing, vroomheid, dapperheid en wijsheid. Door beredeneerd onderzoek van ieders kennis van toepassingen zocht Socrates naar algemeen geldende waarheden en principes voor het menselijk doen en laten. Hij was ervan overtuigd dat het mogelijk was door inzicht en kennis de deugd te vinden en vond dat iedereen de deugd kan aanleren, zijnde een zaak van het intellect. Dit denken wordt ook wel het ethisch intellectualisme genoemd.

 

Socrates paste de inductieve methode van redeneren toe, waarbij hij vanuit een verzameling van details naar het geheel toewerkte, ofwel door toetsing van vele individuele inzichten tot een algemeen geldende waarheid trachtte te komen. Zijn uitgangspunt was "Ik weet dat ik niets weet"; daarmee attaqueerde hij methoden van de Sofisten, de rondtrekkende leraar-deskundigen van die dagen, maar erkende tevens dat ook hij niet het definitieve antwoord had op het ethisch-kentheoretische vraagstuk. Wel boekte hij een negatief resultaat: hij bakende scherper af wat ondeugd was. Zelf leefde hij consequent naar de wel gevonden principes. Twee voorbeelden van die morele onkreukbaarheid zijn de volgende: Op een gegeven moment (404 voor Christus) was er in Athene een periode van terreur (door de zgn. Dertig Tirannen) Deze kliek probeerde Socrates te compromitteren door hem te bevelen een zekere Leon die in Salamis woonde (en waarover de dertig volgens de, overigens te harde, wet geen jurisdictie konden laten gelden) te arresteren. Deze Leon zou vervolgens ter dood gebracht worden. Socrates weigerde. Hij behield alleen maar zelf het leven doordat niet lang daarna de dertig werden vervangen door een nieuwe democratie.

 

Twee jaar later, onder de nieuw gevestigde democratie, was hij toevallig voorzitter van de volksvergadering (die functie rouleerde namelijk) vlak nadat Athene bij de Arginusae een zeeslag had uitgevochten. Daar gingen 25 schepen verloren maar de vijand verloor er 75. De Atheense bevelhebbers waren echter door een opgestoken storm niet terug gegaan om eventuele overlevenden te helpen en om de lijken te bergen (die dan thuis begraven konden worden). Het Atheense volk was furieus en wilde de betrokkenen het liefst meteen lynchen maar ze wilden dat de schijn van legitimiteit geven door middel van een hoofdelijke stemming in de vergadering zonder begeleidend proces. Door allerlei dreigementen kwam Socrates alleen te staan, maar hij bleef weigeren met de verkeerde procedure akkoord te gaan. (Hij werd overigens overstemd en de executies vonden toch plaats).

 

Omdat we Socrates voornamelijk via Plato kennen is het (nog steeds) onduidelijk waar Socrates' leer precies ophoudt en waar die van Plato begint. In zijn Metafysika (987b) zegt Aristoteles echter dat Socrates voorbijging aan de fysieke wereld en zijn denken wijdde aan de moraal en zich als eerste denker in déze sfeer op de definities richtte om naar de universalia te zoeken, en dat Plato hem hierin volgde. Plato nam aan dat er geen algemene definities van de zintuiglijke dingen konden zijn (die immers waarneembaar steeds aan verandering onderhevig waren) en dat we daarom de algemene definities dus elders moeten zien te vinden. Plato noemde die algemene definities: "Ideeën". Tot zover Aristoteles. Alles overziend kunnen we stellen dat Plato voortborduurde op de Socratische dialectische methode waarmee hij (Socrates) de (meestal nog onvolmaakte) definities van anderen toetste in hun onderling verband (en waarmee hij zich niet altijd populair maakte).